Ter inleiding van een idee voor een nieuwe campagne voor de Nederlandse Spoorwegen, het volgende. Melvin Platje van FC Volendam besliste een week geleden het bekerduel tegen Roda JC. In de slotfase van de officiële speeltijd stond Volendam achter met 2 tegen 1. Hij maakte de gelijkmaker met een onbesuisde volley. In de verlenging scoorde Platje het winnende doelpunt, nogmaals met overtuiging vollerend.
Tot twee keer toe kreeg de aanvaller een afgemeten voorzet. Even vaak joeg hij de bal in de touwen, en wel zo dat hij in Volendam immens geliefd raakte. In feite deed Platje slechts wat hij moest doen: met flair gebruikmaken van de gelegenheid. De Nederlandse Spoorwegen zouden hetzelfde moeten doen. Opgelegde kansen waarnemen. Goede eigenschappen benutten. Reizigers trekken. De populariteit van treinreizen vergroten door met de zegen mee te werken.
Het gaat al goed met de NS. De dienstregeling die afgelopen december werd ingevoerd, bevalt reizigers. Er werden, zo liet voormalig president-directeur Aad Veenman onlangs weten, in 2008 meer treinreizigers vervoerd dan in 2007. Ruim vier procent meer. En, lauwwarm nieuws inmiddels, voor een schamele vier euro willen filerijders tegenwoordig de auto laten staan, zo blijkt uit onderzoek.
Maar ook waar het goed gaat, kan het altijd beter. De NS moeten daarom komen met een nieuwe reclamecampagne. Een campagne met flair, durf en gratie. De flair, durf en gratie die Melvin Platje vertoonde in het genoemde bekerduel. Er moet een campagne komen met wilde televisiespots over avonturen beleven in de trein of op het perron.
Bijvoorbeeld: een spot met spoorwegpolitieagenten die bezig zijn met wat zij ‘postmortale zorg’ noemen en wat in de volksmond ‘zelfmoordenaars van spoorbielzen schrapen’ heet. Ander voorbeeld: een spot over de botsing tussen een treinpassagier en de reusachtige toiletdeur die openzwaait op het balkon van de beruchte BDM-wagon. Een terugkerende, mogelijke slogan: “Maak het mee, reis per trein.”
Televisiereclames voor de Spoorwegen, over wilde avonturen in en nabij treinen. Prima idee, voor een schaap. Ken een figuur die over zulke belevenissen kan meepraten. Pekeljan is de naam. Gevangen in het vale licht van een treincoupé zat hij een keer tussen Nijmegen en Den Bosch met een rokendhete Cheeta te midden van onbelangrijke medereizigers.
Het was de ochtend van 26 januari 2008. Pekeljan had goed geslapen, zoals altijd. Zo niet de Cheeta. Ze was de hele voorgaande nacht wakker gebleven. Toch zag ze er patent uit. Gehavend, maar patent. Allerlei spullen had ze niet bij zich. Dat zag een kind, dus Pekeljan ook, in één oogopslag. Geen jas en geen trui bijvoorbeeld, terwijl thermometers buiten gesaboteerd zouden zijn als het kwik erin meer dan tien graden aangaf.
De Cheeta had alleen een halve liter wijn, een aansteker, pak sigaretten van het topmerk West, contanten, laarzen, spijkerbroek, armbanden, meer opgestoken haar dan Pekel voor mogelijk hield, sokken en ondergoed. Dat ze sokken en ondergoed droeg, gokte hij. En dat ze ondergoed droeg, gokte hij verkeerd, zo zou hij nog merken.
Tussen Wijchen en Ravenstein kwam de conducteur. Niet in staat hem een kaartje te tonen, zei de Cheeta: “Ik heb wel een kaartje gekocht. Kan het alleen even niet vinden. Serieus waar.” Waarop de conducteur zei dat er in dat geval op het station van Ravenstein een nieuw vervoersbewijs gekocht diende te worden.
Pekeljan hoorde het gesprek aan en dacht: zij, met haar stem en haar cheeta-achtige voorkomen, mag me altijd bellen voor tedere seks. Al kaartenknippend vertrok de conducteur ondertussen uit zijn gezichtsveld en eenmaal buiten gehoorsafstand nam Pekeljan zijn kansen waar. Hij gaf haar zijn kaartje, onder het uitspreken van de bemoedigende woorden: “Hier, neem mijn kaartje zolang. Praat je eruit als hij terugkomt.”
En ja: vlak na de stop in Ravenstein kwam de conducteur terug. Hij was de Cheeta niet vergeten. Hoe kon hij haar vergeten? Ze deed denken aan een wild beest, was gelaarsd en schaars gekleed, droeg kilometers haar op het hoofd en zag er, zoals gezegd, patent uit voor een nachtbraker. Met een schram op haar rechterelleboog en de halve-literfles waar ze elk moment de bodem van af kon slaan om er een wapen van te maken, leek ze geen katachtige om zonder handschoenen op te pakken, zo dacht Pekel, om daarna iets heel anders te denken, en wel het volgende.
Hij dacht: zij kan vroeger onmogelijk een majorette zijn geweest die, marcherend op de maat van muziek, met regelmaat een blikkerende baton in de richting van de zon gooide, maar ook dat is een gok. De conducteur was de Cheeta niet vergeten. En dus stond hij voor haar, het uitzicht van Pekeljan versperrend. Omdat de conducteur in het gangpad stond en zij op een stoel zat, torende hij vervaarlijk boven haar uit. Ze gaf hem haar gelegenheidskaartje en sprak doodgemoedereerd de woorden: “Het zat in een laars. Ongelooflijk. Stom. Tijdelijk vergeten.”
De conducteur geloofde haar graag, knipte op routineuze wijze het kaartje en vervolgde zijn weg, met een welverdiende kop troost als bestemming. Op Pekeljans verzoek gaf de Cheeta het kaartje terug. Een woordenwisseling was het gevolg.
Een woordenwisseling waarin ze aangaf niet een-twee-drie te weten hoe hem te bedanken. Pekeljan zei dat hij het wel wist. En niet lang daarna wist hij ook dat ze geen ondergoed droeg. Dat is het verhaal zo ongeveer. Eén van de vele verhalen die te vertellen vallen over Pekeljan in de trein. Volgens mij zit er een goeie televisiespot in voor de NS.
Lang niet slecht, Tom.